X vraagt een vergunning aan voor het aanleggen van een biogasinstallatie. Aan X is een aanslag bouwleges opgelegd. In geschil is de vraag of de hoogte van de bouwkosten, als grondslag voor de heffing van de leges, juist is bepaald. De vraag is of tot de bouwkosten moeten worden gerekend de kosten voor de installatietechnische werken, waaronder de bio-ontzwavelingsinstallatie, de GPP-units en de overige installaties.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat de heffingsambtenaar de installaties ten onrechte tot de bouwkosten heeft gerekend. Niet in geschil is dat moet worden uitgegaan van een raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN 2631. Het hof verwerpt het betoog van de heffingsambtenaar dat het complex aan bouwkundige, werktuigkundige en installatietechnische onderdelen dusdanige werken zijn die als bouwwerken zijn aan te merken en daarmee tot de bouwkosten behoren. Het hof vindt dat dit betoog berust op een onjuiste uitleg van het begrip bouwkosten volgens het normblad NEN 2631. Het hof verwerpt ook het beroep van de heffingsambtenaar op de uitspraak van Hof Arnhem 13 februari 2012, nr. 11/00466, ECLI:NL:GHARN:2012:BV9733, waarin is overwogen dat onderdelen van een windturbine geen bedrijfsinstallaties zijn, maar alle behoren tot de bouwkundige werken. Volgens het hof is een windturbine een specifiek geval, waaraan geen algemene regels zijn te ontlenen. Het hof vermindert de aanslag bouwleges, herrekend naar bouwkosten van € 7.108.066, in plaats van € 15.523.760.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 17 mei