Hof Den Haag beslist dat het box 3-inkomen van een in Nederland wonende EOB-medewerker belast is. De belastingheffing levert geen ongeoorloofde ongelijke behandeling op grond van nationaliteit op. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
X werkt bij het Europees Octrooi Bureau (EOB) in Rijswijk. Hij heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland. X valt op basis van zijn rang onder de categorie EOB-personeel van art. 10 lid 1 van de Zetelovereenkomst, maar geniet vanwege zijn Nederlandse nationaliteit niet de aan die bepaling toegekende privileges. Volgens X wordt hij ongelijk behandeld ten opzichte van bij indiensttreding uit het buitenland afkomstige EOB-werknemers zonder de Nederlandse nationaliteit, die al tien jaar hier te lande verblijven. Bedoelde niet-Nederlandse EOB-werknemers worden volgens X door begunstigend beleid niet belast over het inkomen uit sparen en beleggen, terwijl zij na tien jaar verblijf in Nederland gelden als hier duurzaam verblijf houdend en dus de DV-status hebben. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. X komt in hoger beroep.
Hof Den Haag (V-N 2019/36.1.1) verwijst naar HR 9 januari 2015, BNB 2015/53, V-N 2015/4.4. Volgens het hof berust de stelling van X op een onjuiste opvatting over de betekenis van het begrip duurzaam verblijf bij de toepassing van regelingen die gelden voor diplomatieke ambtenaren, waarnaar art. 10 lid 1 van de Zetelovereenkomst verwijst. Er is geen sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Wet inkomstenbelasting 2001 5.1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 30 april