Hof Den Haag oordeelt dat de voor de f.e. vereiste economische verwevenheid bestaat tussen J bv en de kapsalons. Volgens het hof vormt het geheel van vennootschappen namelijk een onderwijsinstelling op kappersgebied.

Belanghebbende, X bv, houdt de aandelen in A bv. A bv houdt de aandelen in zes bv's. Eén van deze bv's (J bv) exploiteert een opleidingsinstituut dat tegen vergoeding kappersopleidingen aanbiedt. De andere vijf bv's exploiteren kapsalons. De leerlingen besteden 10% van hun tijd aan onderwijs en werken 90% van hun tijd in de kapsalons, onder toezicht van een docent van J bv. De inspecteur merkt X bv, A bv, J bv en de kapsalons aan als een f.e. voor de btw. In geschil is of sprake is van economische verwevenheid. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat er tussen X bv en A bv geen sprake is van economische verwevenheid. De activiteiten van J bv en de kapsalons vullen elkaar echter aan en hangen van elkaar af waardoor zij volgens de rechtbank in economisch opzicht wel verweven zijn en er tussen deze bv's wel sprake is van een f.e. voor de btw.

Hof Den Haag oordeelt dat de voor de f.e. vereiste economische verwevenheid bestaat tussen J bv en de kapsalons. Het hof overweegt hierbij dat het geheel van vennootschappen een onderwijsinstelling vormt die is gericht op het, door de studenten, doen verwerven van theoretische en praktische kennis en ervaring die zijn benodigd voor het naar behoren uitoefenen van het kappersvak. Voor dat geval zijn X bv en de inspecteur overeengekomen dat ook A bv tot de f.e. behoort. X bv behoort niet tot de f.e.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 6 maart

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen