A houdt de aandelen in meer dan 100 vennootschappen. A houdt onder andere de aandelen in belanghebbende, X bv. Naar aanleiding van een onderzoek concludeert de inspecteur dat X bv vanaf 1998 geen btw-ondernemer meer was. De inspecteur legt vervolgens een btw-naheffingsaanslag aan X bv op voor de btw-teruggaven die over de jaren 1999 en 2000 zijn verleend.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 29 augustus 2014, 12/00495 en 12/00497, V-N 2014/57.1.2) oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat zij in 1999 en 2000 btw-ondernemer was. Volgens het hof maakt X bv namelijk niet aannemelijk dat er sprake was van duurzame economische activiteiten. Ten aanzien van de omzet in het vierde kwartaal van 1999 overweegt het hof dat X bv geen inzicht heeft gegeven in haar activiteiten. Het gelijk is aan de inspecteur. Het hof kent nog wel een immateriële schadevergoeding van € 3000 aan X bv toe, wegens termijnoverschrijding.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7