De Hoge Raad overweegt dat X geen directeur-grootaandeelhouder is in de zin van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder. Onder de in artikel 2, lid 1, aanhef en letter d bedoelde aandelen die worden gehouden door bloed- of aanverwanten kunnen niet mede worden verstaan de aandelen die door de bestuurder zelf worden gehouden.

X, belanghebbende, hield 48 percent van de aandelen in X bv. Zijn dochter hield 26 percent van de aandelen. De activiteiten van X bv worden stopgezet. In verband hiermee is aan X met ingang van 1 maart 2009 ontslag als directeur verleend. X vraagt per die datum een WW-uitkering aan. Het UWV wijst de aanvraag af omdat X geen werknemer was in de zin van de WW. Het UWV baseert dit standpunt op het argument dat X als directeur-grootaandeelhouder was aan te merken aangezien hij samen met zijn dochter meer dan tweederde van de aandelen van X bv hield. Voor de CRvB was in geschil of het UWV X terecht als directeur-grootaandeelhouder heeft aangemerkt. Het geschil spitste zich toe op de vraag of voor de toepassing van artikel 2 van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder (hierna: de Regeling) alleen acht moet worden geslagen op het aandelenbezit van de daar bedoelde bloed- of aanverwanten van de directeur, of dat de aandelen die de directeur zelf houdt daarbij mede in aanmerking moeten worden genomen. De CRvB overweegt dat X niet is aan te merken als directeur-grootaandeelhouder in de zin van de Regeling. Dit gezien de duidelijke bewoordingen van art. 2 uit die Regeling. Het UWV komt in cassatie. De Hoge Raad overweegt dat uit de bewoordingen en de systematiek van art. 2 van de Regeling voortvloeit dat het aandelenbezit van bestuurders en andere personen alleen gezamenlijk in aanmerking wordt genomen als het gaat om de combinatie van de bestuurder en diens echtgenoot. Onder de in artikel 2, lid 1, aanhef en letter d bedoelde aandelen die worden gehouden door bloed- of aanverwanten kunnen dus niet mede worden verstaan de aandelen die door de bestuurder zelf worden gehouden. Dit brengt mee dat de onder deze letter opgenomen regel niet kan worden toegepast in dit geval, waarin de directeur van een bv tezamen met de in die bepaling bedoelde bloed- of aanverwanten ten minste tweederde deel van de aandelen in die bv houdt, maar noch hijzelf, noch de combinatie van die bloed- of aanverwanten een aandelenbezit van ten minste tweederde deel in de bv heeft. Het beroep in cassatie is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Premieheffing, Sociale zekerheid werkloosheid

Instantie: Hoge Raad

Editie: 17 juni

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen