De Hoge Raad is het niet eens met het oordeel van de Centrale Raad van Beroep dat sprake is van een gezamenlijke huishouding van X en X1. In de uitspraak van de Centrale Raad ontbreekt de vaststelling van gezamenlijk hoofdverblijf.

Belanghebbende, X, ontvangt vanaf 14 oktober 2002 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. In 2012 trekt B. en W. het recht op bijstand in en vordert de gemaakte kosten van bijstand terug. Hieraan legt B. en W. ten grondslag dat X een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met X1. Voor de Centrale Raad van Beroep was in geschil of X en X1 een gezamenlijke huishouding hadden. De Centrale Raad heeft die vraag bevestigend beantwoord.

De Hoge Raad is het niet eens met het oordeel van de Centrale Raad van Beroep dat sprake is van een gezamenlijke huishouding van X en X1. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat sprake was van wederzijdse verzorging tussen X en X1, maar heeft niet vastgesteld of, en zo ja vanaf welke datum X en X1 hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. De beslissing van de Centrale Raad berust niet op de juiste maatstaf. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar de Centrale Raad om vast te stellen of, en zo ja vanaf welke datum X en X1 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden.

Lees ook het thema Diverse btw-vrijstellingen

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Participatiewet 3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingrecht algemeen, Sociale zekerheid bijstand

Instantie: Hoge Raad

Editie: 19 februari

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen