Een van de werknemers van X bv geniet in 2012 een loon van € 388.004. Dit is inclusief een bonus van € 150.000. Tot 26 april 2012 bedraagt het salaris, inclusief de bonus, € 195.792. Over het tijdvak maart 2013 draagt X bv op aangifte € 38.080 af aan pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing). In geschil is of de crisisheffing in strijd is met art. 1 en het systeem van de Wet LB 1964, art. 1 EP EVRM en het gelijkheidsbeginsel/discriminatieverbod. Tevens is in geschil of het tot 26 april 2012 genoten salaris en/of de bonus terecht tot de grondslag van de crisisheffing is gerekend.
Hof Den Haag oordeelt dat de crisisheffing niet in strijd is met art. 1 en het systeem van de Wet LB 1964. Ook is er geen strijd met art. 1 EP EVRM en het gelijkheidsbeginsel/discriminatieverbod. Het hof verwijst daarbij naar de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, nr. 15/03090 (V-N 2016/7.18) en 15/00340 (V-N 2016/7.17). Hieruit blijkt volgens het hof ook dat de bonus terecht tot de grondslag van de crisisheffing is gerekend. Ook volgt uit deze arresten dat de terugwerkende kracht is geoorloofd. Ten aanzien van de vraag of er sprake is van een buitensporige last stelt het hof vast dat X bv niets heeft aangevoerd dat niet ook geldt voor alle met de crisisheffing geconfronteerde inhoudingsplichtigen.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bd
Wet op de loonbelasting 1964 1