X bv is in 2013 € 503.619 aan crisisheffing verschuldigd. Volgens X bv is de crisisheffing in strijd met de wettelijke bepalingen van de Wet LB 1964, art. 1 EP EVRM, art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de crisisheffing niet in strijd is met de wettelijke bepalingen van de Wet LB 1964, art. 1 EP EVRM, art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM. De rechtbank verwijst daarbij naar de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, nr. 15/00340 (V-N 2016/7.18) en nr. 15/03090 (V-N 2016/7.17). De rechtbank merkt vervolgens op dat het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ex art. 32bd lid 1 Wet LB 1964 mede omvat het fictief loon en reguliere betalingen en incidentele betalingen. Ook is er volgens de rechtbank geen sprake van een individuele en buitensporige last. De rechtbank merkt tenslotte nog op dat er geen gronden zijn om, zoals X bv wil, af te wijken van de arresten van 29 januari 2016. Het gelijk is aan de inspecteur. Wel kent de rechtbank nog een immateriële schadevergoeding toe aan X bv, in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Lees ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bd
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 11 januari