Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de gemeente met het uitsluitend hanteren van een nihilwaarde voor de ‘pelsdierhouderij-gerelateerde' objectonderdelen onvoldoende rekening heeft gehouden met de waardedrukkende gevolgen van het verbod op pelsdierhouderij.

Belanghebbende, X, is eigenaar en gebruiker van twee pelsdierhouderijen in de gemeente Laarbeek. In geschil is of de gemeente bij het bepalen van de WOZ-waarden voldoende rekening heeft gehouden met het wettelijke verbod op pelsdierhouderij. De Wet verbod pelsdierhouderij verbiedt het houden, doden en doen doden van een pelsdier. De wet kent voor bestaande pelsdierhouderijen wel een zogenoemde uitfaseringsperiode tot 1 januari 2024. De bestaande pelsdierhouderijen mogen, onder bepaalde voorwaarden, tot deze datum hun bedrijf voortzetten.

Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de gemeente met het uitsluitend hanteren van een nihilwaarde voor de ‘pelsdierhouderij-gerelateerde' objectonderdelen onvoldoende rekening heeft gehouden met het verbod op pelsdierhouderij. Een potentiële koper zal volgens de rechtbank immers ook rekening houden met sloopkosten. De rechtbank verwerpt de stelling van de gemeente dat hiermee geen rekening hoeft te worden gehouden, omdat het bedrijf nog tot 2024 als nertsenhouderij in gebruik mag zijn. De rechtbank neemt aan dat ook onder deze omstandigheden een koper rekening zal houden met sloopkosten. Het bestaan van flankerend beleid ter compensatie van de sloopkosten is nog te onzeker om daarmee rekening te houden. De rechtbank stelt de WOZ-waarde in goede justitie vast.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Rechtbank Oost-Brabant

Editie: 11 januari

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen