Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de ‘harde’ driejaarstermijn van de KOR niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Ook is geen sprake van een individuele en buitensporige last voor X.
X exploiteert een hondenschool en kiest per 1 januari 2020 voor de kleineondernemersregeling ('KOR'). In 2021 laat X een vakantiewoning bouwen die X wil gaan verhuren. De BTW op de nieuwbouwkosten van de vakantiewoning wil X terug vragen. De inspecteur weigert de BTW-teruggaaf. X kan de KOR nog niet beëindigen, omdat de driejaarstermijn nog niet verlopen is. In geschil is of door toepassing van de wettelijke regeling van de KOR het evenredigheidsbeginsel wordt geschonden en of sprake is van een individuele en buitensporige last voor X.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het evenredigheidsbeginsel niet is geschonden en evenmin sprake is van een individuele en buitensporige last voor X. Uit de parlementaire geschiedenis van de wettelijke regeling van de KOR volgt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een ‘harde’ driejaarstermijn en dat in zijn afweging verdisconteerd is dat kleine ondernemers gedwongen kunnen worden om in de KOR te blijven die door een wijziging van omstandigheden niet meer passend is. De vordering van de BTW-teruggaaf heeft onvoldoende basis in de wetgeving om te kunnen spreken van een legitieme verwachting dat X die BTW-teruggaaf wel zou ontvangen. Het beroep is ongegrond.
Lees ook het thema BTW kleineondernemersregeling vanaf 2020.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 25
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 27 juli