A-G Sharpston concludeert dat enkele Franse sociale bijdragen binnen de materiële werkingssfeer van EG-verordening nr. 1408/71 vallen. Volgens de A-G vertonen ze namelijk een rechtstreekse en voldoende relevante samenhang met de Franse wetgeving betreffende de takken van sociale zekerheid genoemd in art. 4 EG-verordening nr. 1408/71.

Gérard de Ruyter woont sinds 1994 in Frankrijk. Naast het salaris, dat hij van zijn Nederlandse werkgever ontvangt, ontvangt De Ruyter ook lijfrenten. Frankrijk heft over deze lijfrenten diverse sociale bijdragen (de CSG, de CRDS, de sociale heffing van 2% en de aanvullende bijdrage van 0,3 %). De Ruyter is het hier niet mee eens, omdat Nederland de lijfrenten ook al betrekt in de sociale heffingen. Hij beroept zich daarbij op art. 13 EG-verordening nr. 1408/71. Frankrijk is echter van mening dat het verband tussen de CSG, de CRDS, de sociale heffing en de aanvullende bijdrage, enerzijds, en de socialezekerheidswetgeving, anderzijds, ontoereikend is om tot toepassing van die wetgeving te leiden. De Franse rechter heeft een prejudiciële vraag in deze zaak gesteld.

Advocaat-Generaal (A-G) Sharpston concludeert dat de Franse CSG, de CRDS, de sociale heffing en de aanvullende bijdrage bij die heffing binnen de materiële werkingssfeer van EG-verordening nr. 1408/71 vallen. Volgens de A-G vertonen ze namelijk een rechtstreekse en voldoende relevante samenhang met de Franse wetgeving betreffende de takken van sociale zekerheid genoemd in art. 4 EG-verordening nr. 1408/71.

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Premieheffing

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)

Editie: 23 oktober

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen