Rechtbank Den Haag oordeelt dat er bij het indirecte belang in bank A geen sprake is van een aflopende deelneming. Na de inbreng heeft X nv geen direct belang meer in de bank. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op het door X nv genoten voordeel.

Belanghebbende, X nv, houdt 3,2% van de aandelen in bank A. Zij breidt dit belang uit tot 5,1%. In verband met de beursgang van de bank verwatert het belang van X nv vervolgens naar 4,3%. In 2016 brengt X nv haar belang van 4,3% in Q bv in. Q bv is opgericht om een premium notering aan de London Stock Exchange te verkrijgen. Op 22 maart 2017 verkoopt X nv haar 4,3% belang in Q bv. X nv is van mening dat sprake is van een aflopende deelneming en dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op de verkoopopbrengst van € 7,4 mln.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat er bij het indirecte belang in bank A geen sprake is van een aflopende deelneming. Na de inbreng heeft X nv geen direct belang meer in de bank. Het voordeel dat X nv geniet betreft een voordeel in verband met haar in Q bv gehouden belang, en niet met een in de bank gehouden belang. De deelnemingsvrijstelling is dan ook niet van toepassing op het door X nv genoten voordeel bij de verkoop van de aandelen in Q bv. De regeling met betrekking tot aflopende deelnemingen is niet van toepassing op een indirect belang. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 21 januari

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen