De Hoge Raad oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst een lezing toelaat die inhoudt dat, anders dan door de heer X wordt betoogd, de strekking van die overeenkomst niet is beperkt tot het geven van invulling aan het 'waarschijnlijk binnenkort'-criterium. De contante waarde van het nabetalingsrecht mag dus niet ten laste van de winst komen.

Belanghebbende, de heer X, is akkerbouwer en verkoopt in januari 2000 bijna 25 ha landbouwgrond aan een projectontwikkelaar. Partijen komen een nabetalingsregeling overeen, waardoor X een extra betaling krijgt als de grond de bestemming woningbouw krijgt. In maart 2003 sluit X met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst. Deze houdt in dat de bestemmingswijzigingswinst niet wordt belast, tenzij de grond binnen 72 maanden na het sluiten van de koop niet meer wordt gebruikt in zijn landbouwonderneming. De landbouwgrond is in periode van 72 maanden steeds gebruikt binnen de landbouwonderneming van X. X rekent de direct genoten koopsom (€ 1.417.326) en de contante waarde van het nabetalingsrecht (€ 1.570.860) tot zijn winst van het boekjaar 1999/2000. Hierop is de oude – tot 27 juni 2000 geldende – landbouwvrijstelling toegepast. Het nabetalingsrecht is als vordering geactiveerd en in latere jaren door oprenting verhoogd. Deze oprenting valt niet onder de landbouwvrijstelling. In 2010 wil X de vordering vanwege de kredietcrisis geheel afwaarderen ten laste van de winst. Volgens de inspecteur is afwaardering slechts toegestaan voor het eerder tot de winst gerekende deel. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de contante waarde van het nabetalingsrecht niet ten laste van de winst mag komen. Dit vloeit voort uit de vaststellingsovereenkomst waarin is vastgelegd dat op het resultaat van de verkooptransactie de regels van de oude landbouwvrijstelling van toepassing zijn. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst een lezing toelaat die inhoudt dat, anders dan door X wordt betoogd, de strekking van die overeenkomst niet is beperkt tot het geven van invulling aan het 'waarschijnlijk binnenkort'-criterium. De uitlegging van de vaststellingsovereenkomst door het hof is feitelijk van aard en niet onbegrijpelijk. X stelt ook vergeefs dat de uitlegging van de vaststellingsovereenkomst door het hof in strijd is met het HR-arrest 17 juni 2016, nr. 15/02054, V-N 2016/32.9, BNB 2016/180. Uit dat arrest vloeit namelijk niet zonder meer voort dat op de waardevermindering van het nabetalingsrecht de regels van de nieuwe landbouwvrijstelling van toepassing zijn zoals die sinds 27 juni 2000 gelden. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Lees ook het thema Landbouwvrijstelling: Heden, verleden en toekomst.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.12

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 16 juli

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen