De echtgenoot van A overlijdt in 2006 en op dat moment vervalt het recht op lijfrente-uitkeringen. Desondanks geeft de dementerende A deze lijfrente tot en met 2013 als belast inkomen aan. In geschil is of het verzoek in 2018 van haar erven tot ambtshalve vermindering van de aanslagen over 2010 en 2011 terecht is afgewezen wegens het overschrijden van de vijfjaarstermijn. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk, maar verzuimt om dit voor 2010 in haar dictum te vermelden. De erven van A stellen in hoger beroep dat in 2015 voor 2013 ook al een verzoek om ambtshalve vermindering is gedaan, zodat de inspecteur had moeten begrijpen dat het verzoek ook op 2010 en 2011 zag.
Hof Den Haag oordeelt dat de enkele omstandigheid dat in het verzoek van 2015 is vermeld dat voor de aangifte is uitgegaan van gegevens van oude jaren en dat de lijfrente-uitkering in 2006 is stopgezet, hoefde voor de inspecteur geen aanwijzing te zijn dat de aanslagen vóór 2013 (ook) onjuist zijn en dat het verzoek daarom onmiskenbaar mede betrekking had op 2010 en 2011. Er was geen enkele aanleiding voor de inspecteur om op eigen initiatief de jaren vóór 2013 aan een nader onderzoek te onderwerpen. Het beroep van X is ongegrond. De verschrijving in het dictum van de rechtbank wordt hersteld en de erven van X krijgen daarom wel het in hoger beroep geheven griffierecht terug.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa
Wet inkomstenbelasting 2001 9.6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 27 augustus