Hof Amsterdam oordeelt dat de gemachtigde van X niet aannemelijk maakt dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De vergoeding die de rechtbank heeft toegekend blijft echter in stand, omdat de heffingsambtenaar daartegen niet in hoger beroep is gegaan.

Bij uitspraak op verzet wijst rechtbank Amsterdam een proceskostenvergoeding toe aan X, maar wijst diens verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. In hoger beroep is in geschil of de proceskostenvergoeding te laag is vastgesteld. X stelt dat een te lage factor is gehanteerd en dat hij recht heeft op een vergoeding van wettelijke rente.

Hof Amsterdam oordeelt dat de factor 0,5 die de rechtbank hanteert niet te laag is, nu de zaak gaat over de door de rechtbank in een eerder procedure vastgestelde proceskostenvergoeding. De stelling van X over de wettelijke rente slaagt, ook al zal de rente neerkomen op slechts tientallen centen. Het hof oordeelde op 7 februari 2023 in een andere procedure dat de gemachtigde van X niet kan worden aangemerkt als beroepsmatige bijstandsverlener (nr. 22/00312, V-N 2023/19.23.9). Ook in deze procedure slaagt de gemachtigde er niet in dit aannemelijk te maken. De rechtbank kende daarom ten onrechte een proceskostenvergoeding toe. Die vergoeding blijft in stand, omdat de heffingsambtenaar daartegen geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet bestuursrecht 8:75a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 31 mei

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen