X is door de strafrechter veroordeeld voor de handel in en verkoop van merkvervalste kleding, tassen, parfum en schoenen. Naar aanleiding van het strafrechtelijke onderzoek, en het door de inspecteur uitgevoerde onderzoek, legt de inspecteur IB-(navorderings)aanslagen op aan X. X is het niet eens met de aan hem opgelegde aanslagen. Volgens hem is er sprake van een dubbele bestraffing (ne bis in idem), omdat de kosten niet aftrekbaar zijn en hij reeds strafrechtelijk is veroordeeld. X gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Niessen concludeert dat het beroep van X op het ne bis in idem beginsel niet kan slagen. Volgens de A-G is er geen geschreven rechtsregel waarop de toepassing van het ne bis in idem beginsel in deze zaak kan worden gebaseerd. Daarbij is volgens de A-G dan niet van belang of ook werkelijk sprake is van een dubbele bestraffing. Voor het geval de Hoge Raad het hier niet mee eens is, onderzoekt de A-G nog of er überhaupt sprake is van een verboden dubbele bestraffing in de zin van het ne bis in idem beginsel. Volgens de A-G is dat niet het geval, omdat de sanctie van de aftrekuitsluiting van art. 3.14 lid 1 aanhef onderdeel d Wet IB 2001 niet strafvorderlijk van aard is. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet inkomstenbelasting 2001 3.14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Strafrecht
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 17 september