Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de emigratie van een partieel buitenlandse belastingplichtige niet leidt tot een fictieve vervreemding van haar aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde bv.

X heeft een niet-Nederlandse nationaliteit en emigreert op 31 december 2017. Tot haar emigratie maakt X gebruik van de 30%-regeling en de regeling van de partiële buitenlandse belastingplicht. X bezit vanaf 4 februari 2015 een aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde bv. De inspecteur legt een conserverende aanslag op naar een te conserveren inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.628.285. X stelt dat haar emigratie niet leidt tot een fictieve vervreemding van het aanmerkelijk belang, omdat zij niet binnenlands belastingplichtig is voor de aanmerkelijkbelangregeling. In geschil is of de conserverende aanslag terecht is opgelegd.  Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat een partieel buitenlandse belastingplichtige voor de box 2-heffing (fictief) aangemerkt moet worden als een buitenlandse belastingplichtige. De toepassing van art. 4.16 lid 1 sub c van de Wet IB 2001 vanwege de emigratie uit Nederland is hiermee onverenigbaar. De emigratie van X leidt niet tot een fictieve vervreemding van het aanmerkelijk belang. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de conserverende aanslag.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 4

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 11

Wet inkomstenbelasting 2001 2.6

Wet inkomstenbelasting 2001 4.16

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 10 januari

Informatiesoort: VN Vandaag

553

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen