Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat voor de verhuurderheffing geen sprake is van een individuele en buitensporige last voor X. X beschikt namelijk over circa € 600.000 aan liquide middelen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Stichting X verhuurt 24 woningen aan een hofje. Het doel van X is om woonruimte te verstrekken aan minder draagkrachtige huurders. Thans bestaat deze doelgroep uit alleenstaanden tot 30 jaar met een bruto jaarinkomen van maximaal € 22.000. Rechtbank Gelderland oordeelt dat X ten onrechte in de verhuurderheffing is betrokken. Volgens de rechtbank maakt X aannemelijk dat de verhuurderheffing in beide jaren leidt tot schending van art. 1 EP omdat sprake is van een individuele en buitensporige last voor X. De rechtbank vermindert de aanslagen naar nihil.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2019/18.1.6) oordeelt dat er geen individuele en buitensporige last is voor X. Volgens het hof moet namelijk, bij het vaststellen of daarvan sprake is, ook rekening worden gehouden met de andere activa, zoals de aanwezige liquide middelen. Het hof stelt vervolgens vast dat X over minimaal € 600.000 aan liquide middelen beschikt. Deze (vrij beschikbare) bedragen zijn volgens het hof, afgezet tegen de verschuldigde verhuurderheffing van circa € 9000, dermate hoog dat voor X geen sprake is van een individuele en buitensporige last.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26