Stichting X behartigt de materiële belangen van (oud)werknemers van A bv, B bv en de daaraan gelieerde bedrijven. In november 2008 wil het hoofdkantoor van de A-groep de activiteiten van X afbouwen. Het kapitaal zal daartoe worden uitgekeerd aan de betreffende (oud)werknemers. Het bestuur van X verzoekt alle (oud)werknemers vóór 1 december 2008 om minimaal € 1 in het fonds te storten om het mogelijk te maken in 2009 aan hen een onbelaste uitkering van € 675 netto te doen. De meerderheid van de ongeveer 500 aangeschrevenen voldoet aan dit verzoek. Met betrekking tot de uitkeringen in 2009 is in geschil of de fondsenvrijstelling van toepassing is. Rechtbank Haarlem oordeelt dat door de eenmalige € 1-stortingen aan de voorwaarden van de fondsenvrijstelling is voldaan. Volgens Hof Amsterdam bestaat er geen recht op de fondsenvrijstelling, aangezien de symbolische stortingen materieel geen betekenis hebben. X komt in cassatie. De Hoge Raad overweegt dat de fondsenvrijstelling niet kan worden toegepast in gevallen waarin de bijdrage van de bij het fonds betrokken werknemers in de vijf voorafgaande kalenderjaren symbolisch is. In een dergelijk geval kan die bijdrage niet worden aangemerkt als een bijdrage in de zin van art. 11 lid 1 letter n Wet LB 1964. Het oordeel van het hof dat de bijdrage van de werknemers in dit geval een zo geringe omvang heeft dat zij symbolisch is, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het beroep in cassatie is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 11
Wet op de loonbelasting 1964 10