Belanghebbende, de heer X, maakt in februari 2014 voor de inkomstenbelasting melding van niet aangegeven vermogen. In deze vrijwillige verbetering staat dat het niet aangegeven buitenlandse vermogen is verkregen door vererving van mevrouw Y en dat de waarde van de niet in de aangifte recht van successie vermelde buitenlandse bezittingen per 31 december 1998 is te stellen op € 373.798. In geschil is of terecht een navorderingsaanslag successierecht over 1998 is opgelegd van € 100.925. De aanslag is gestoeld op het bepaalde in art. 66 lid 3 SW 1956 dat op 1 januari 2012 is ingevoerd.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat art. 66 lid 3 SW 1956 geen onbeperkte terugwerkende kracht heeft in die zin dat deze ook geldt voor nalatenschappen waarvoor de twaalfjaarstermijn op 1 januari 2012 reeds was vervallen. De bepaling heeft namelijk betrekking op het ‘niet vervallen van de bevoegdheid tot navordering'. De bevoegdheid tot navordering diende dus nog op 1 januari 2012 aanwezig te zijn (zie ook Rechtbank Noord-Holland, 18 juni 2015, nr. 14/1862). Uit de parlementaire geschiedenis volgt evenmin dat de wetgever bedoeld heeft om onbeperkte terugwerkende kracht aan de regeling te verlenen. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 9 november