X heeft in zijn aangifte ib/pvv voor het jaar 2011 de reisaftrek in aanmerking genomen. De inspecteur heeft deze gecorrigeerd. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 10 november 2016, 15/00791, V-N 2017/14.1.2) beslist, in navolging van de rechtbank, dat X geen recht heeft op de reisaftrek. De reden daarvoor is dat de overgelegde reisverklaring niet voldoet. De reisverklaring vermeldt namelijk niet het aantal dagen per week dat X per openbaar vervoer heeft gereisd naar de plaatsen van zijn werkzaamheden. X maakt verder niet aannemelijk dat hij voor de reisaftrek in aanmerking komt. Het beroep van X op de meerderheidsregel (toepassing van het gelijkheidsbeginsel) slaagt niet omdat de vergelijkbare gevallen waarin de inspecteur de reisaftrek ten onrechte heeft verleend, door hem zijn nagevorderd. Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.87