Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de lijfrente-uitkeringen terecht tot het inkomen van X heeft gerekend. X slaagt er namelijk niet in om het van hem verlangde bewijs te leveren dat er geen premies in aftrek zijn gebracht. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende sluit in 1997 een beleggingsverzekering af. Tot 2002 betaalt X premies voor deze verzekering, die daarna premievrij wordt gemaakt. Vanaf 2013 ontvangt X een uitkering uit deze verzekering. Deze uitkeringen verantwoordt hij niet in zijn IB-aangiften, omdat hij geen premies in aftrek heeft gebracht.

Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2018/59.1.1) oordeelt dat de inspecteur de uitkeringen terecht tot het inkomen van X heeft gerekend. Volgens het hof staat namelijk vast dat X in zijn IB-aangiften 2001 en 2002 lijfrentepremies in aftrek heeft gebracht. Verder heeft de inspecteur in hoger beroep gegevens overgelegd waaruit blijkt dat X voor de jaren 1999 en 2000 ook lijfrentepremies in aftrek heeft gebracht. X is er dan niet in geslaagd om het van hem verlangde bewijs te leveren dat er geen premies in aftrek zijn gebracht. Het gelijk is aan de inspecteur.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Besluit lijfrenten in de winstsfeer (vennootschapsbelasting) 25

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 21 juni

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen