Rechtbank Zeeland-West-Brabant beslist dat de inspecteur het hoorrecht in de bezwaarfase tegen de NiNbi-beschikking niet heeft geschonden. Er is geen geschil over de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan.

Belanghebbende, X, heeft de Engelse nationaliteit en woont heel 2017 in Zwitserland. X ontvangt dat jaar een Nederlandse AOW-uitkering. Zij doet geen aangifte IB/PVV 2017. In mei 2020 geeft de inspecteur aan X een NiNbi-beschikking af waarbij het niet in Nederland belastbaar inkomen (NiNbi) is vastgesteld op € 21.285 (een pensioen van € 4271 en een voordeel uit sparen en beleggen van € 17.014). X komt in beroep tegen de uitspraak op bezwaar tegen de NiNbi-beschikking. Het vastgestelde NiNbi-inkomen is niet in geschil. X stelt echter dat de inspecteur haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase.

Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de inspecteur het hoorrecht niet geschonden in de bezwaarfase tegen de NiNbi-beschikking. De inspecteur heeft terecht van het horen afgezien omdat er tussen partijen geen geschil bestond over de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan. Ook een onjuiste bekendmaking van de uitspraak op bezwaar levert geen grond op voor vernietiging daarvan. De onjuiste bekendmaking kan wel in het kader van de beoordeling van de tijdigheid van het beroep aan de orde kunnen komen. Van een termijnoverschrijding is in dit geval echter geen sprake. Het beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:3

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 17 december

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen