X oefent zijn tandartsenpraktijk uit in een gezondheidscentrum dat eigendom is van een Stichting. De in het pand gevestigde huisartsenpraktijk, fysiotherapiepraktijk en de kinderopvang verlaten in 2014 het pand. X koopt in 2017 samen met zijn echtgenote het gedeelte van het pand waarin de tandartspraktijk is gevestigd. Het pand wordt hierbij fysiek gesplitst. In 2020 kopen zij ook het overige deel van het pand met het voornemen het te slopen en een woning te bouwen. Vóór de overdracht wordt de bestemming gewijzigd in wonen. Ten tijde van de overdracht wordt een omgevingsvergunning verstrekt voor het bouwen van een woning. Bij levering van het pand betalen zij 6% overdrachtsbelasting. Het echtpaar is van oordeel dat het overig deel van het pand als woning moet worden aangemerkt waardoor het tarief voor de overdrachtsbelasting 2% bedraagt. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het overige deel van het pand niet als woning kan worden aangemerkt, waardoor het tarief van 6% overdrachtsbelasting terecht is gehanteerd. Het overige deel van het pand is oorspronkelijk als niet-woning ontworpen en gebouwd. Tot het moment van de overdracht was geen sprake van verbouwingswerkzaamheden en na de overdracht zal het overige deel worden gesloopt. Gelet op deze omstandigheden is het overige deel naar zijn bouwkundige aard niet voor bewoning geschikt en bestemd. Dat voorafgaand aan de overdracht de bestemming is gewijzigd, er onderzoeken hebben plaatsgevonden en een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning is verstrekt, maakt niet dat het naar zijn aard voor bewoning is bestemd. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 17 februari