Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X inkomsten heeft genoten uit de handel in drugs. Daarbij merkt de rechtbank op dat ten aanzien van X geen ontnemingsvordering is vastgesteld.

Op 21 april 2016 worden belanghebbende, X, en Y in het Verenigd Koninkrijk (VK) gearresteerd. Zij worden verdacht van drugssmokkel met behulp van een helikopter vanuit België. Bij de vlucht van 21 april 2016, waarbij X de piloot was, wordt 43 kg cocaïne en 66 kg heroïne gesmokkeld. X wordt in het VK veroordeeld tot 18 jaren gevangenisstraf. In 2018 wordt X aan Nederland overgedragen, waarna de gevangenisstraf wordt bepaald op 12 jaren. Naar aanleiding van het boekenonderzoek dat de inspecteur instelt bij X, legt hij een IB-aanslag 2016 op met een ROW van € 3 mln. De inspecteur baseert zich daarbij op het voordeel dat volgt uit de rapportage met betrekking tot de ontnemingsvordering van Y. Verder wijst hij op de inkoopwaarde van de bij de arrestatie aangetroffen drugs.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X inkomsten heeft genoten uit de handel in drugs. Daarbij merkt de rechtbank op dat ten aanzien van X geen ontnemingsvordering is vastgesteld. De ontnemingsvordering ten aanzien van Y kan niet als grondslag dienen voor de correctie in de aangifte van X. Ook maakt de inspecteur niet aannemelijk dat X de inkoop van de drugs heeft gefinancierd. De rechtbank hecht daarbij belang aan de verklaring van X dat hij slechts als piloot fungeerde. Ten aanzien van de kostenaftrekbeperking van art. 3.14 lid 1 onderdeel d Wet IB 2001 is de rechtbank van mening dat deze niet van toepassing is. Er is namelijk geen sprake van een veroordeling door een Nederlandse strafrechter. Het gelijk is aan X.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.90

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 17 februari

17

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen