Hof Den Haag beslist dat Rijnvarende X niet is vrijgesteld voor de Nederlandse premie volksverzekeringen omdat de eigenaar/exploitant van het schip waarop X werkt in Nederland gevestigd is. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, woont in Nederland en werkt als Rijnvarende op een binnenvaartschip. X was van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 in dienst bij een Luxemburgse werkgever en van 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 in dienst bij een Duitse werkgever. X verzoekt in zijn aangifte ib/pvv 2012 om vrijstelling van de Nederlandse premie volksverzekeringen. De inspecteur en de rechtbank verlenen de vrijstelling niet. X komt in hoger beroep.

Volgens Hof Den Haag (MK I, 6 maart 2018, BK-17/00419, V-N 2018/26.1.5) is G als eigenaar en exploitant van het schip op het Rijnvaartcertificaat vermeld. G heeft de resultaten uit de exploitatie van het schip in zijn aangifte inkomstenbelasting verantwoord. Het hof is van mening dat het schip in commercieel en economisch opzicht voor rekening en risico van G geëxploiteerd wordt en dat het behoort tot zijn in Nederland gevestigde onderneming. X slaagt er niet in aannemelijk te maken dat de exploitant van het schip in het buitenland gevestigd is. Het hof beslist dat X premieplichtig is voor de Nederlandse volksverzekeringen. Van de premies die door de Luxemburgse autoriteiten zijn geheven is, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, de premie voor de ‘caisse de pension’ aftrekbaar. De premies voor ‘maladie’ zijn niet aftrekbaar. Het hoger beroep is ongegrond.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene Ouderdomswet 6

Algemene Ouderdomswet 2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Premieheffing

Instantie: Hoge Raad

Editie: 17 oktober

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen