Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de gemeente in de zienswijze van X tegen het ontwerpbestemmingsplan ten onrechte een (legesplichtig) concreet verzoek heeft gelezen tot wijziging van het bestemmingsplan.

Belanghebbende, X, dient een verzoek in bij de gemeenteraad om de bestemming van zijn perceel te wijzigingen van ‘agrarisch’ naar ‘wonen’. Dit naar aanleiding van een ontwerpbestemmingsplan. De gemeente beschouwt het verzoek van X als aanvraag tot vaststellen van een bestemmingsplan en legt een legesnota op van € 8.925.

Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de gemeente in de zienswijze van X tegen het ontwerpbestemmingsplan ten onrechte een (legesplichtig) concreet verzoek heeft gelezen tot wijziging van het bestemmingsplan. Het (opnieuw) vaststellen van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro wordt uitgevoerd met het oog op de publieke taakuitoefening van de gemeente en houdt niet rechtstreeks en in overheersende mate verband met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Daarbij is niet relevant of in een zienswijze tegen een ontwerpbestemmingsplan slechts summiere dan wel zeer concreet onderbouwde bezwaren naar voren worden gebracht tegen een onderdeel van het ontwerpbestemmingsplan. Dit betekent dat voor het indienen van een zienswijze als hiervoor bedoeld geen leges zijn verschuldigd. De rechtbank verklaart het beroep van X en vernietigt de legesnota van € 8.925.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 229

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Rechtbank Oost-Brabant

Editie: 19 oktober

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen