Hof Den Haag oordeelt dat de heffing van afvalstoffenbelasting over gevaarlijke afvalstoffen niet in strijd is met de wet. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Belanghebbende, X bv, komt op tegen op aangifte voldane bedragen aan afvalstoffenbelasting. X bv stelt dat de heffing van afvalstoffenbelasting over gevaarlijke stoffen in strijd is met de wet.

Hof Den Haag (V-N Vandaag 2019/1478) oordeelt dat de heffing van afvalstoffenbelasting over gevaarlijke afvalstoffen niet in strijd is met de wet. Art. 28, lid 1, aanhef en onderdeel c, Wbm biedt geen ruimte voor een extensieve interpretatie inhoudende dat het nihiltarief van toepassing is op het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen in een inrichting, waarin niet alleen huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen en gemengd sorteerresidu, maar ook gevaarlijke afvalstoffen mogen worden verbrand. Voor een analoge toepassing van de vrijstelling van afvalstoffenbelasting van ter verwijdering aan een inrichting afgegeven zuiveringsslib dat is bestemd om binnen die inrichting te worden verbrand, ziet het hof evenmin aanleiding. Ook de vraag of de heffing van afvalstoffenbelasting ter zake van gevaarlijke afvalstoffen in strijd is met de verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel, beantwoordt het hof ontkennend. Tenslotte oordeelt het hof dat de heffing van afvalstoffenbelasting niet in strijd is met het Europese recht, meer in het bijzonder met het in art. 14 van de kaderrichtlijn afvalstoffen neergelegde beginsel ‘de vervuiler betaalt’.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet belastingen op milieugrondslag 22

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Milieuheffingen

Instantie: Hoge Raad

Editie: 23 juni

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen