Belanghebbende, X, is als eigenaar van een vakantiewoning op een vakantiepark in de gemeente Oisterwijk belastingplichtig voor de forensenbelasting. De gemeente heeft ervoor gekozen om de forensenbelasting niet van de eigenlijke belastingplichtigen zoals X te heffen, maar van de exploitant van het vakantiepark. Daartoe heeft de gemeente een convenant gesloten met die exploitant. Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het niet eens met de gemeente dat deze vorm van heffing op grond van art. 64 AWR mogelijk is en vermindert de aanslag forensenbelasting van de exploitant met het op X betrekking hebbende belastingbedrag.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt, zij het op andere gronden dan de rechtbank, dat X rechtsmiddelen kan instellen tegen de aan de exploitant van het vakantiepark opgelegde aanslag forensenbelasting. X stelt dat hij gerechtigd is om bezwaar en beroep in te stellen op grond van art. 26a lid 2 AWR, ook al heeft hij geen aanslag ontvangen. Het hof wijst dit af, maar oordeelt, onder verwijzing naar HR 14 juli 2000, nr. 34.578, BNB 2000/284, dat de rechter moet voorzien in een leemte in de rechtsbescherming die bij een strikte wetstoepassing zou ontstaan, door X als beroepsgerechtigde aan te merken. Het voorgaande mag X echter niet baten. Het hof is namelijk, anders dan de rechtbank, van oordeel dat art. 64 AWR een toereikende grondslag verschaft voor de onderhavige aanslagen. Ten overvloede overweegt het Hof dat de toepassing van die bepaling niet tot gevolg lijkt te hebben dat op belanghebbende enige betalingsverplichting komt te rusten. Hij is immers niet zelf aangeslagen en hij is geen partij bij het convenant tussen de gemeente en de exploitant.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 26 februari