X is huurder van een appartement waarvan de WOZ-waarde 2020 is vastgesteld op € 223.000. X bepleit een waarde van maximaal € 182.000.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte het door X genoemde referentieobject buiten beschouwing heeft gelaten. Deze woning heeft een aanzienlijk lagere eenheidsprijs dan de door de heffingsambtenaar gebruikte referentiewoningen. Volgens X heeft dit ermee te maken dat deze woning een zelfde (ongunstige) ligging heeft als de woning van hemzelf. De heffingsambtenaar heeft die laatste stelling onvoldoende weerlegd. Zijn uitleg dat bij de waardebepaling kan worden volstaan met drie referentiewoningen schiet ook tekort. Ten slotte kan de stelling van de heffingsambtenaar dat de transactiedata van zijn eigen referentiewoningen dichterbij de waardepeildatum de rechtbank evenmin overtuigen omdat het verschil minimaal is. De rechtbank verlaagt de WOZ-waarde van € 223.000 naar € 210.000.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 7 september