Belanghebbende, X, is een Rijnvarende die in Nederland woont. X werkt in 2014 aan boord van een binnenvaartschip dat eigendom is van A bv. X is dat jaar in dienst bij Luxemburgse werkgevers die sociale verzekeringspremies inhouden op zijn loon. Blijkens de door de SVB aan X afgegeven A1-verklaringen is op X de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing van 1 januari 2011 - 16 november 2014. X verzoekt in zijn IB-aangifte 2014 om PVV-vrijstelling voor de periode 1 januari 2014 -16 november 2014. De inspecteur kent deze vrijstelling niet toe. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X in de periode van 1 januari 2014 - 16 november 2014 verzekerd en premieplichtig is in Nederland. Vervolgens brengt het hof de in Luxemburg betaalde premies in mindering op de in Nederland verschuldigde PVV. De staatssecretaris gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte de in Luxemburg betaalde premies in mindering heeft gebracht op de in Nederland verschuldigde PVV. De Hoge Raad verwijst daarbij naar zijn arrest van 10 juli 2020 (nr. 19/04564, V-N 2020/34.7).
Wetsartikelen:
Wet financiering sociale verzekeringen 57