Belanghebbende, X bv, exploiteert in 2000 en 2001 een agrarisch bedrijf. Ten behoeve van haar werkzaamheden maakt X bv mede gebruik van diensten van derden, zoals A bv. In 2001 wordt publiekelijk bekend dat A bv op grote schaal met illegale werknemers werkt. A bv is door de Kamer van Koophandel in 2003 bij gebrek aan baten ambtshalve ontbonden. Later zijn diverse naheffingsaanslagen loon- en omzetbelasting aan A bv opgelegd. Hiervoor is X bv als inlener in 2007 (deels) aansprakelijk gesteld. Rechtbank 's-Gravenhage stelt de ontvanger in het gelijk. Hof 's-Gravenhage bevestigt dit, onder meer omdat sprake was van wetenschap bij X bv, in die zin dat zij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat de btw geheel of gedeeltelijk onbetaald zou blijven. X bv gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat omkering en verzwaring van de bewijslast bij de naheffing niet aan X bv kan worden tegengeworpen. Dit brengt echter niet mee dat X bv de betwisting van de juistheid van de aanslagen en de aansprakelijkstelling in het geheel niet behoeft te motiveren. In casu gelden de in het fiscale recht gebruikelijke hoofdregels omtrent stelplicht en bewijslast. De ontvanger moet de feiten stellen waarop de aansprakelijkstelling en aanslagen steunen, en deze bij gemotiveerde betwisting aannemelijk maken. Als de aansprakelijk gestelde zich beroept op ontlastende omstandigheden, dan rust de bewijslast bij betwisting gewoon bij hem. Verder kan een te goeder trouw handelende inlener de btw waarvoor hij aansprakelijk is rechtstreeks en voldoende gespecificeerd overmaken naar een bankrekening van de Belastingdienst. In dit licht is de hoofdelijke aansprakelijkheid van inleners voor de door de uitlener verschuldigde btw niet in strijd met het EU-evenredigheidsbeginsel. Het beroep van X bv is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Loonbelasting, Omzetbelasting, Invordering
Instantie: Hoge Raad
Editie: 23 december