Hof ’s-Hertogenbosch beslist dat de inspecteur bevoegd is tot het afgeven van NiNbi-beschikkingen. De in beroep vastgestelde NiNbi-inkomens, bestaande uit AOW-uitkeringen, zijn correct vastgesteld. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Nederlander X woont in de jaren 2012 tot en met 2015 in België en ontvangt deze jaren een AOW-uitkering en een uitkering van A bv. De inspecteur geeft voor die jaren de in geschil zijnde NiNbi-beschikkingen af. In geschil is of de inspecteur daartoe bevoegd is en of het ‘Niet in Nederland Belastbaar Inkomen’ (NiNbi) voor die jaren correct is vastgesteld.

Hof ’s-Hertogenbosch (V-N 2021/39.1.3) beslist dat de inspecteur bevoegd is tot het afgeven van de NiNbi-beschikkingen. Volgens het hof heeft de rechtbank het NiNbi-inkomen over het jaar 2015 terecht verminderd met de uitkeringen uit A bv. Voor de overige jaren maakten deze uitkeringen al geen onderdeel uit van de vastgestelde NiNbi-inkomens. Deze NiNbi-inkomens bestaan nu uitsluitend nog uit de door X ontvangen AOW-uitkeringen. De heffingsbevoegdheid daarvan is krachtens art. 18 Verdrag Nederland-België toegewezen aan de woonstaat (België). De AOW-uitkering is terecht aangemerkt als NiNbi. De aldus vastgestelde NiNbi-inkomens zijn dus correct. Het hoger beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen 18

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen 8a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Internationaal belastingrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 30 maart

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen