Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de uitspraak van 10 juni 2016 van Hof Den Haag onherroepelijk vaststaat. De onderneming van X is in 2009 gestaakt en de inspecteur heeft de aanslagen over de jaren 2014 - 2017 correct vastgesteld.

Tussen X en de inspecteur bestaat onenigheid over de afwikkeling van zijn onderneming. Op 13 mei 2016 wordt bij Hof Den Haag een compromis bereikt. Partijen komen overeen dat de onderneming van X is gestaakt op 31 december 2009. Het hof doet vervolgens in die zin op 10 juni 2016 uitspraak. X gaat niet in cassatie tegen deze uitspraak. Voor de jaren 2014 - 2017 neemt X vervolgens de stelling in dat de onderneming niet is gestaakt en dat er sprake is van dwaling. De uitspraak van 10 juni 2016 is volgens hem dan ook nietig. Ten aanzien van het pand gaat hij er vanuit dat het nog steeds onderdeel uitmaakt van zijn winst uit onderneming. De inspecteur merkt een deel van het pand aan als de eigen woning van X en rekent het andere deel tot zijn box 3-vermogen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de uitspraak van 10 juni 2016 van Hof Den Haag onherroepelijk vaststaat. X is niet in cassatie gegaan en heeft geen herzieningsverzoek ingediend. Ten aanzien van het pand merkt de rechtbank vervolgens op dat het voor en op 1 januari 2016 bestond uit twee woningen, die in 2016 zijn samengevoegd tot één onroerende zaak. Vanaf 1 januari 2017 is dus sprake van één pand, tot dat jaar is sprake van twee panden waarvan de ene de eigen woning is en de andere een box 3-pand. De IB-aanslagen over de jaren 2014 - 2016 zijn dan correct opgelegd en de IB-aanslag 2017 is wat betreft het box 3-vermogen opgelegd conform de door X ingediende aangifte. De aanslagen blijven in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.111

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 13 juli

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen