De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat B zodanige prestaties jegens A bv verrichtte, dat hij btw-ondernemer was voor het aan A bv ter beschikking stellen van werkruimte in het pand. De Hoge Raad verwijst hierbij naar het Van der Steen-arrest van het Hof van Justitie EU.

In februari 2007 dienen A bv en dga B een verzoek in om te worden aangemerkt als een f.e. voor de btw. De inspecteur honoreert het verzoek en merkt belanghebbende, X bv, per 1 januari 2007 aan als een f.e., die bestaat uit A bv en B. Aan B wordt in februari 2007 een pand geleverd. B stelt de werkruimte in het pand ter beschikking aan A bv. In verband met het privégebruik legt de inspecteur een OB-naheffingsaanslag op aan X bv. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. In de bezwaarfase merkt B steeds op dat er tussen hem en A bv geen overeenkomst is gesloten ten aanzien van de terbeschikkingstelling, en dat er ook geen vergoeding is bedongen. Hof Den Haag oordeelt dat B als btw-ondernemer moet worden aangemerkt. Het hof hecht daarbij belang aan de verklaring van B dat hij btw-belastingplichtige was. Dat B geen vergoeding bedong, acht het hof verder niet van belang. Het gelijk is aan de inspecteur.

De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat B zodanige prestaties jegens A bv verrichtte, dat hij btw-ondernemer was voor het aan A bv ter beschikking stellen van werkruimte in het pand. Onder verwijzing naar het Van der Steen-arrest van het Hof van Justitie EU (18 oktober 2007, nr. C-355/06, BNB 2008/52) merkt de Hoge Raad op dat de inspecteur aannemelijk had moeten maken dat A, buiten de vervulling van zijn dienstbetrekking en dus zelfstandig, tegen vergoeding werkruimte in het pand ter beschikking stelde. Nu de inspecteur niets anders naar voren heeft gebracht dan dat B en A bv bij het f.e.-verzoek uitgingen van het btw-ondernemerschap van B, en dat X bv dit in het bezwaarschrift heeft herhaald, heeft de inspecteur volgens de Hoge Raad geen feiten of omstandigheden vermeld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat B daadwerkelijk buiten de arbeidsverhouding om werkruimte in het pand ter beschikking van A bv heeft gesteld. Het hof had dan niet kunnen oordelen dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat B als ondernemer werkruimte in het pand aan A bv ter beschikking heeft gesteld. De Hoge Raad vernietigt de naheffingsaanslag.

.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 4

Wet op de omzetbelasting 1968 7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 27 december

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen