Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door de gegevens van de grondtransactie niet op te nemen in het IB-dossier van X. Hierdoor is destijds een beoordeling van de kwalificatie van de grondtransactie bij X achterwege gelaten.

A, de moeder van belanghebbende, X, drijft een agrarische onderneming. In 2007 verkrijgt A 39 ha grond voor € 1,1 mln. Later dat jaar verkoopt A haar boerderij, inclusief 58,7 ha grond, aan haar kinderen voor € 632.000. Hierbij wordt een pachtrecht ten behoeve van A voorbehouden. Tot de verkochte grond behoort ook de recent aangekochte grond. In 2009 vindt er uitvoerig overleg met de Belastingdienst plaats over de transacties. Volgens de Belastingdienst is er namelijk sprake van onzakelijk handelen. A zou volgens de Belastingdienst niet een vergelijkbare transactie sluiten met een onafhankelijke derde. Er worden alleen afspraken gemaakt over de gevolgen voor A. In 2014 wordt op verzoek van A de reguliere pacht beëindigd en worden de onroerende zaken liberaal verpacht aan een derde. X geeft de verpachte onroerende zaken in haar IB-aangifte aan naar een waarde van € 280.000. Naar aanleiding van een onderzoek, in het kader van de staking van de onderneming door A, stelt de inspecteur dat de onroerende zaken geen box 3-vermogen vormen, maar dat sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Hij legt vervolgens een IB-navorderingsaanslag 2014 op aan X in verband met de door het opzeggen van de pacht gerealiseerde waardesprong. Hierbij corrigeert hij het inkomen van X met € 788.000. X is echter van mening dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt.

Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door de gegevens van de grondtransactie niet op te nemen in het IB-dossier van X. Hierdoor is destijds een beoordeling van de kwalificatie van de grondtransactie bij X achterwege gelaten. Volgens het hof had de IB-inspecteur van A namelijk al in 2009 moeten onderkennen dat het samenstel van rechtshandelingen tussen A en de kinderen tot de vraag moest leiden of daarbij sprake was van een in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling door de kinderen aan de moeder in de zin van art. 3.91 lid 3 Wet IB 2001. Het niet doorsturen van de stukken komt voor rekening van de inspecteur. De navorderingsaanslag wordt vernietigd.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.91

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 6 mei

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen