Aan belanghebbende, X bv, is uitstel verleend voor het indienen van haar VPB-aangifte over 2006. Zij verzuimt echter om de aangifte tijdig in te dienen. Ook nadat een aanmaning is verzonden, dient zij de aangifte niet binnen de termijn in. De aanslagregelende ambtenaar heeft daarom ten behoeve van een ambtshalve aanslag de elementen van de primitieve aanslag op 11 februari 2009 ingevoerd in het computersysteem van de Belastingdienst. De aanslag is gedagtekend 7 maart 2009 en is op 25 februari 2009 aan X bv verzonden. Op 17 februari 2009 is de desbetreffende elektronische aangifte alsnog door de Belastingdienst ontvangen met een hoger belastbaar bedrag. Deze aangifte was vanaf 18 februari 2009 raadpleegbaar in het systeem van de Belastingdienst. In geschil is of de inspecteur vervolgens terecht een navorderingsaanslag heeft opgelegd naar dat hogere bedrag. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat bij het opleggen van de primitieve aanslag een ambtelijk verzuim is begaan en dat navordering dus niet mogelijk is. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat X bv zich niet kan beroepen op het vertrouwen dat zij in beginsel aan de aanslag kan ontlenen, omdat zij de aangifte niet binnen de in de aanmaning genoemde termijn heeft ingediend. Het hof overweegt hierbij dat X bv er bekend mee was dat het door de inspecteur vastgestelde bedrag te laag was, en dan ook wist dat een navorderingsaanslag zou volgen. De navorderingsaanslag blijft in stand.
De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van een ambtelijk verzuim. De Hoge Raad overweegt daarbij dat de inspecteur de aanslag op 11 februari 2009 inhoudelijk heeft vastgesteld, X bv de aangifte op 17 februari 2009 heeft ingediend en het aanslagbiljet op 25 februari 2009 is verzonden. De Hoge Raad verwijst de zaak nog wel naar Hof Amsterdam om te oordelen of de heffingsrente correct is vastgesteld en of het hof de veroordeling door de rechtbank tot het vergoeden van de proceskosten niet had moeten vernietigen.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16