Het besluit over de deelnemingsvrijstelling (V-N 2017/16.2) is geactualiseerd. Het besluit is op een aantal onderdelen aangepast. Het gaat dan onder andere om het in aanmerking nemen van een liquidatieverlies voor buitenlandse rechtsvormen. Ook zijn er vier nieuwe standpunten ingenomen over optierechten.
Er zijn twee aanvullende voorwaarden opgenomen voor het in aanmerking nemen van een liquidatieverlies op grond van art. 13d lid 11 Wet VPB 1969 voor buitenlandse rechtsvormen, waarbij het rechtssysteem in dat land een vereenvoudigde ontbindingsprocedure kent met de mogelijkheid tot herleving van het lichaam. De eerste aanvullende voorwaarde is dat de vereenvoudigde ontbindingsprocedure moet zijn voltooid. De tweede aanvullende voorwaarde is dat de belastingplichtige een bewijs van de voltooiing van de ontbindingsprocedure moet kunnen overleggen.
Verder zijn er vier nieuwe standpunten ingenomen over optierechten. Om het voordeel uit het optierecht daadwerkelijk onder de deelnemingsvrijstelling te brengen, moeten naar de mening van de staatssecretaris de aandelen waarop het optierecht betrekking heeft bij een calloptie of een putoptie bovendien in het bezit zijn van de optieschrijver respectievelijk optiehouder en bij deze partij tot een deelneming behoren op grond van het Falconsarrest (BNB 2003/34) in combinatie met het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2016, nr. 15/02428, V-N 2016/47.10.
Het besluit van 20 januari 2017, BLKB 2016/803M (V-N 2017/16.2) is met ingang van 9 maart 2019 vervallen.
Lees ook het thema Deelnemingsvrijstelling: Onbelaste inkomsten uit dochtervennootschappen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 11 maart