Minister Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en de Woningwet (eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen) (35578) naar de Eerste Kamer gestuurd.

De bewindsvrouw heeft dit mede namens de Staatssecretaris van Financiën gedaan.

Volgens de bewindslieden heeft de huurverlaging een (in beginsel) permanent karakter voor huurders die in 2019 een laag inkomen hadden. Na 2021 zal het reguliere regime voor jaarlijkse huurverhogingen gelden, dat wil zeggen een huurverhoging van maximaal de inflatie plus 1 procentpunt of, bij een hoger (midden)inkomen, de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging. Indien huurders na 2021 te maken krijgen met financiële problemen, kunnen zij hun verhuurder om tijdelijke huurkorting (huurbevriezing of huurverlaging) vragen. Dat wordt mogelijk gemaakt met het wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting (35516) dat de Tweede Kamer in behandeling heeft. Mochten huishoudens door de huurverlaging op basis van dit wetsvoorstel (na enige tijd) goedkope scheefwoners worden, dan kunnen woningcorporaties voor die huurders de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging toepassen.

De bewindslieden wijzen de mogelijkheid af om mensen met een lager inkomen een hogere huurtoeslag te geven. Het kabinet heeft eerder aangekondigd dat het met een bredere blik wil kijken naar de ondersteuning van betaalbaar wonen, waarbij inkomensbeleid, de subsidiëring op de huur- en koopmarkt alsmede de verhuurderheffing in samenhang worden bezien. Dit kan echter niet op heel korte termijn tot een overwogen resultaat en aanpassing van de huurtoeslag leiden. Daarom is nu de voorliggende maatregel voorgesteld die de huurders die de grootste betaalrisico’s hebben en een hoge huur betalen in relatie tot hun inkomen, op korte termijn huurverlaging biedt en de mogelijkheid biedt om zelf huurverlaging te vragen. Daarnaast ontvangt niet elke huurder die in aanmerking komt voor huurverlaging op basis van dit wetsvoorstel al huurtoeslag. Deze huurders zouden zodoende ook niet worden bereikt door een verhoging van de huurtoeslag, maar worden wel bereikt via deze huurverlaging en komen daardoor mogelijk ook in aanmerking voor huurtoeslag.

Het kabinet vindt dat het een verplichte huurverlaging niet kan opleggen aan andere verhuurders dan woningcorporaties. Ten eerste hebben woningcorporaties de wettelijke taak om huishoudens met een laag inkomen te huisvesten en krijgen zij hiervoor staatssteun. Andere verhuurders hebben die wettelijke taak en voordelen niet. Daarnaast kunnen verhuurders die niet meer dan 50 huurwoningen in het gereguleerde segment hebben en verhuurders in de vrije sector niet tegemoet gekomen worden door een tariefverlaging van de verhuurderheffing, doordat zij niet heffingsplichtig zijn voor de verhuurderheffing. Om die redenen beperkt het wetsvoorstel zich tot huurders met een laag inkomen in een dure woningcorporatiewoning in het gereguleerde segment en strekt het wetsvoorstel zich niet uit tot alle huurders die een betaalrisico hebben.

Het beoogde effect van dit wetsvoorstel is dat na 2021 alle huurders met een laag inkomen in het gereguleerde segment van woningcorporaties een passende huur hebben, als zouden zij (bij verhuizing) passend zijn toegewezen.

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Toeslagen en zorgverzekeringswet, Huurrecht

Regelgevende instantie: Staten-Generaal

Editie: 1 december

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen