Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel naar de Eerste Kamer gestuurd.

Hierin wordt onder meer ingegaan op de vraag of belastingplichtigen de gerechtvaardigde verwachting konden hebben dat de fiscale gevolgen gedurende de gehele afschrijvingstermijn van een bedrijfsmiddel gelijk zouden blijven. Gedoeld wordt op het voorgestelde art. 35 Wet VPB 1969, op grond waarvan een afschrijvingsbeperking wordt voorgesteld voor bedrijfsmiddelen verkregen in boekjaren die op of na 1 juli 2019 aanvangen. Het kabinet meent van niet. De datum van 1 juli 2019 sluit aan bij de ingangsdatum van de nieuwe rulingpraktijk. Belastingplichtigen konden vanaf genoemde datum redelijkerwijs verwachten dat wettelijke maatregelen zouden volgen die voorzien in het voorkomen van dubbele niet-heffing. Voor verkrijgingen vóór 1 juli 2019 waren de voorgestelde maatregelen niet voldoende voorzienbaar.

Het kabinet verduidelijkt de werking van het wetsvoorstel in gevallen waarin een vermogensbestanddeel wordt overgedragen door een subjectief vrijgesteld lichaam aan een gelieerd belastingplichtig lichaam. In zo’n geval grijpt het wetsvoorstel aan op het niveau van het belastingplichtige lichaam. Indien de overdracht tegen een zakelijke prijs geschiedt, dan zijn de voorgestelde maatregelen niet van toepassing. Ook in gevallen waarin de overdracht door een subjectief vrijgesteld lichaam aan een gelieerd belastingplichtig lichaam geschiedt via een kapitaalstorting of winstuitdeling, kunnen de voorgestelde maatregelen toepassing vinden. In zo’n geval wordt de waarde van het vermogensbestanddeel bij het subjectief vrijgestelde lichaam niet begrepen in de grondslag van een winstbelasting. Het kabinet ziet geen reden om een algemene of specifieke tegenbewijsmogelijkheid op te nemen.

De vraag hoe het voorgestelde art. 8bd lid 3 Wet VPB 1969 inzake fusies en splitsingen zich verhoudt tot het primaire EU-recht en de fusierichtlijn, vat het kabinet op als een vraag naar het Unierechtelijke antimisbruikleerstuk. Volgens het kabinet speelt dit leerstuk geen rol in de context van de voorgestelde bepaling. Voor de vraag hoe de bewijslastverdeling van het voorgestelde art. 8bd lid 3 Wet VPB 1969 zich verhoudt tot het EU-recht, meent het kabinet dat de bewijslastverdeling bij een niet-gefaciliteerde grensoverschrijdende fusie niet anders is dan bij een binnenlandse niet-gefaciliteerde fusie. Derhalve is de bewijslastverdeling niet in strijd met het EU-recht.

Lees ook het thema Wetsvoorstel Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel.

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8bd

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Dossiers: Prinsjesdag 2021

Regelgevende instantie: Staten-Generaal

Editie: 8 december

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen