X is eigenaar van een woning in de gemeente Oosterhout. In geschil is de WOZ-waarde 2019. De heffingsambtenaar heeft de waarde vastgesteld op € 408.000, maar verdedigt in beroep een waarde van € 375.000. X stelt dat de waarde verder verlaagd moet worden in verband met de staat van de voorzieningen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar in de door hem verdedigde WOZ-waarde voldoende rekening heeft gehouden met de staat van de voorzieningen in de woning van X. De heffingsambtenaar heeft de voorzieningen gewaardeerd als ‘gemiddeld’, bij de referentiewoningen heeft hij de voorzieningen als ‘goed’ aangemerkt. Dit heeft geleid tot een correctie van 7% op de hoofdbouw. De rechtbank acht de normeringen die de heffingsambtenaar heeft toegepast begrijpelijk en oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de staat van de voorzieningen. Omdat de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde lager ligt dan de vastgestelde waarde, is het beroep van X gegrond. X komt in aanmerking voor een proceskostenvergoeding van in totaal € 1.854,52.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 8 december