Hof Amsterdam oordeelt dat een bestuursorgaan niet aan het horen voorbij mag gaan zonder een belanghebbende eerst uit te nodigen voor een hoorzitting.

Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Haarlem en verzoekt daarbij om te worden gehoord. De heffingsambtenaar vraagt de gemachtigde van X per brief om contact op te nemen voor het plannen van een hoorzitting. Daarna verzoekt de heffingsambtenaar de gemachtigde eerst telefonisch en daarna per e-mail, per aangetekende brief en daarna weer per e-mail om contact op te nemen voor de hoorzitting. Als er geen reactie komt, doet de heffingsambtenaar uitspraak zonder X te horen.

Hof Amsterdam oordeelt dat een bestuursorgaan niet aan het horen voorbij mag gaan zonder een belanghebbende eerst uit te nodigen voor een hoorzitting. Art. 7:3 letter d Awb bepaalt dat van horen kan worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van zijn hoorrecht. Deze bepaling is echter niet bedoeld voor situaties als de onderhavige waarin de belanghebbende in zijn (pro forma) bezwaarschrift al expliciet heeft aangegeven dat hij gehoord wil worden. In zo’n geval mag de heffingsambtenaar, indien de belanghebbende vervolgens niet reageert op zijn (overbodige) vraag of zij gehoord wenst te worden, niet concluderen dat hij op de voet van art. 7:3 letter d Awb mag afzien van het horen. De heffingsambtenaar had in dit geval X eerst voor het horen moeten uitnodigen op een door hem vastgesteld tijdstip (en plaats) (vgl. HR 15 mei 2009, nr. 09/00437, V-N 2009/24.9). Het hof verklaart het hoger beroep van X gegrond en verwijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar met de opdracht X alsnog te horen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:3

Algemene wet bestuursrecht 7:2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 26 februari

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen