Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat 1 januari 2016 niet als overgangstijdstip in aanmerking kan worden genomen. Voor de geruisloze terugkeer is namelijk vereist dat de onderneming vanaf 1 januari 2016 voor rekening en risico van A en B wordt gedreven.
A, B en C houden via hun holdings de certificaten van aandelen in stichting G. G houdt de aandelen in H bv, die de aandelen houdt in de werkmaatschappij: belanghebbende, X bv. A, B en C komen in 2016 overeen dat zij hun samenwerking gaan beëindigen. A en B gaan een maatschap aan en kopen, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016, de onderneming van X bv. Vervolgens levert de holding van C haar certificaten aan G, en koopt H bv de daarmee corresponderende aandelen in. Ook worden de aandelen X bv verkocht aan A en B. X bv dient vervolgens op 30 november 2016 een verzoek in voor een geruisloze terugkeer. De inspecteur weigert om de faciliteit te verlenen, omdat op 1 januari 2016 niet wordt voldaan aan de wettelijke vereisten. De aandelen zijn op dat tijdstip namelijk niet uitsluitend in handen van natuurlijke personen. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur terecht geen geruisloze terugkeer heeft toegestaan, zie V-N 2018/12 2.2. De rechtbank is het namelijk eens met de inspecteur dat op 1 januari 2016 niet aan de wettelijke vereisten wordt voldaan. De rechtbank wijst er daarbij op dat de voorwaarde dat de aandelen in de ontbindende vennootschap uitsluitend worden gehouden door natuurlijke personen rechtstreeks voortvloeit uit art. 14c lid Wet VPB 1969.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat 1 januari 2016 niet als overgangstijdstip in aanmerking kan worden genomen. Dit volgt uit de wettelijke bepalingen over de geruisloze terugkeer. Volgens het hof is voor de geruisloze terugkeer namelijk vereist dat de onderneming vanaf 1 januari 2016 voor rekening en risico van A en B wordt gedreven. Nu H bv op dat moment nog de aandelen in handen had, is niet aan de wettelijke voorwaarden voldaan. Verder merkt het hof nog op dat de regeling van de geruisloze terugkeer beoogt de heffing van de IB ten aanzien van de onderneming direct te laten aansluiten op de voormalige VPB-heffing. Het ‘moment waarop de vermogensbestanddelen de aandeelhouder aangaan’ moet dan ook samenvallen met het moment waarop deze vermogensbestanddelen de te ontbinden vennootschap niet meer aangaan. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Lees ook het thema Terugkeer uit de bv.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 14c
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 26 februari
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel