Rechtbank Gelderland oordeelt dat het stamrecht van belanghebbende moet worden geacht te zijn afgekocht, omdat hij onvoldoende vermogen heeft om de lening aan zijn vennootschap te kunnen aflossen.
Belanghebbende heeft een stamrechtaanspraak tegenover zijn vennootschap. Belanghebbende geeft in de aangifte IB/PVV 2013 geen inkomen uit werk en wonen aan en in de (gecorrigeerde) aangiften IB/PVV 2014-2017 geeft hij steeds een verzamelinkomen van € 0 op. Voor het jaar 2013 is in geschil of het stamrecht terecht in de heffing is betrokken. Voor de jaren 2013-2017 is in geschil of bepaalde activiteiten kunnen worden aangemerkt als bron van inkomen.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat het stamrecht in 2013 feitelijk voorwerp van zekerheid is geworden. Dat is het gevolg van de afwezigheid van vermogen bij belanghebbende om de lening aan de vennootschap te kunnen aflossen. In 2013 werd volgens de rechtbank voor het eerst duidelijk dat belanghebbende zijn schuld aan de vennootschap niet zou kunnen aflossen. Deze onderdekking van het loonstamrecht wordt gelijkgesteld met afkoop (Hoge Raad, 13/01643, V-N Vandaag 2014/2307). Als gevolg daarvan wordt het loonstamrecht aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Belanghebbende doet tevergeefs een beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt verder dat de activiteiten in 2013-2017 niet kwalificeren als bron van inkomen. De beroepen zijn ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30i
Algemene wet bestuursrecht 8:7
Wet op de loonbelasting 1964 11
Wet op de loonbelasting 1964 19b
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 13 juni