Belanghebbende, X, is gevestigd in Noord-Ierland en drijft een groothandel in (alcoholische) dranken. X verkoopt in 2010 goederen aan de in Ierland gevestigde A Ltd. X hanteert hiervoor het nultarief voor accijnsgoederen. De goederen liggen opgeslagen in de accijnsgoederenplaats van B BV. X noch A Ltd. heeft in Nederland een vaste inrichting. X stelt dat zij een fiscaal vertegenwoordiger (B BV) heeft ten tijde van de transacties en dat dit voldoende is om het nultarief toe te passen. De inspecteur stelt dat X geen fiscaal vertegenwoordiger heeft en legt een naheffingsaanslag op. X gaat in beroep.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant concludeert dat uit de facturen en gedragingen van X onvoldoende blijkt dat B BV voor deze transacties de fiscale vertegenwoordiger van X is. X kan het nultarief niet toepassen. Een beroep op het vertrouwensbeginsel op grond van een brief van een andere belastingplichtige wordt afgewezen. Ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel onderbouwt X onvoldoende. Het beroep is gegrond doordat de rechtbank de naheffingsaanslag bij gebrek aan verhaalsmogelijkheid herrekent en de vergrijpboete verlaagt door overschrijding van de redelijke termijn.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 24c
Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 12
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 13 december