Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat objectief voordeel met de realisatie van de woningen kon worden verwacht.

X koopt in 2017 een perceel. In 2019 start de bouw van twee woningen op dit perceel. Ten behoeve van de realisatie van de woningen sluit X (aanvullende) leningen af bij de bank. De bouw van de woningen is afgerond in 2020. Vanaf dat moment verhuurt X de woningen voor in totaal € 2500 per maand. In zijn aangifte IB/PVV 2019 geeft X de realisatie van de woningen aan als resultaat uit overige werkzaamheden. Het resultaat bedraagt nihil. De inspecteur merkt de werkzaamheden van X voor de woningen aan als normaal vermogensbeheer.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de werkzaamheden van X niet tot een bron van inkomen leiden en dus geen sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. X maakt niet aannemelijk dat de objectieve verwachting bestond dat een voordeel als gevolg van die werkzaamheden zou worden gecreëerd. Het enkele feit dat in de toekomst verhuur van de woningen is beoogd en daarmee opbrengst kunnen worden gegenereerd, maakt dit niet anders. Het perceel is terecht als vermogensbestanddeel voor box 3 aangemerkt.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.3

Wet inkomstenbelasting 2001 3.90

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 17 mei

Carrousel: Carrousel

21

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen