Belanghebbenden zijn eigenaar respectievelijk gebruiker van een recreatiepark met een WOZ-waarde 2016 van ruim € 2,6 miljoen. De heffingsambtenaar beschouwt dit object voor de WOZ/OZB als niet-woning, met als gevolg dat de aanslagen OZB worden opgelegd naar het hogere tarief voor niet-woningen. Voor de gebruikersbelasting past de heffingsambtenaar wel de woondelenvrijstelling toe tot een bedrag van ruim € 1,5 miljoen.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat het recreatiepark aangemerkt moet worden als ‘niet-woning' als bedoeld in art. 220a lid 2 van de Gemeentewet. De heffingsambtenaar maakt aannemelijk dat het object niet in hoofdzaak tot woning dient. De rechtbank oordeelt verder dat de gemeente de woondelenvrijstelling niet te laag heeft vastgesteld. In de voor de gebruiker meest gunstige verdeling wordt 50,54% van de WOZ-waarde van het object aan wonen toegerekend. Toegepast op de door de heffingsambtenaar voor het object vastgestelde waarde leidt dit percentage tot een hogere heffingsgrondslag voor de OZB gebruikersbelasting dan door de heffingsambtenaar is gehanteerd. De aanslag OZB gebruikersbelasting is dus niet te hoog vastgesteld.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Oost-Brabant
Editie: 13 maart