Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst heeft de vraag behandeld hoe de bijspaarruimte kan worden vastgesteld in een pensioenregeling waarop het nieuwe fiscale pensioenkader van de Wet toekomst pensioenen (WTP) van toepassing is.

De WTP is 1 juli 2023 in werking getreden. Als de pensioenregeling voorziet in een premie die lager is dan de fiscaal maximale premieruimte van 30% van de pensioengrondslag, kan in de regeling de mogelijkheid worden opgenomen dat de werknemer bijspaart. Wanneer de pensioenregeling voorziet in een compensatie wordt de fiscaal maximale premieruimte verhoogd met 3%. De Belastingdienst maakt een onderscheid tussen een pensioenregeling zonder en met een compensatieregeling. Bij een pensioenregeling zonder compensatieregeling is de bijspaarruimte gelijk aan de fiscaal maximale premieruimte van art. 18a lid 1 Wet LB 1964, verminderd met de in de pensioenregeling benutte premieruimte voor een ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum. Ingeval van een pensioenregeling met compensatieregeling moet voor het bepalen van de bijspaarruimte rekening worden gehouden met de compensatiepremie die per werknemer wordt ingelegd. Als de fiscaal maximale premieruimte niet volledig wordt benut, kan per werknemer een hogere compensatiepremie worden ingelegd dan 3%. Het deel van de fiscaal maximale premieruimte dat wordt aangewend voor een hogere compensatiepremie verlaagt wel de bijspaarruimte.

Als een werknemer gebruik maakt van de bijspaarruimte in de pensioenregeling, kan dit gevolgen hebben voor de fiscale ruimte voor de aftrek van lijfrentepremies.

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 38s

Wet op de loonbelasting 1964 18a

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 18 juli

66

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen