Verdachte, X bv, doet VPB-aangiften over 2004 en 2005, waarin te omvangrijke verrekenen verliezen worden opgevoerd, ondanks dat in 2004 het uiteindelijk belang in haar in belangrijke mate (30% of meer) is gewijzigd. In de fiscale procedures is X bv tot en met de Hoge Raad in het ongelijk gesteld. In de onderhavige strafrechtelijke procedure stelt X bv dat gelet op het ontbreken van jurisprudentie over het onderwerp van (aanmerkelijke) wijziging van het uiteindelijke belang en de standpunten binnen de literatuur toch objectief bezien sprake is van een pleitbaar standpunt. X bv heeft zich namelijk laten bij staan door professionals die zij voor deskundig mocht houden. Volgens Hof Den Haag waren de uitkomsten van de fiscale procedures voorzienbaar en kan het door X bv ingenomen standpunt in redelijkheid niet als een pleitbaar standpunt worden aangemerkt. Bovendien beschikte de bestuurder van X bv over voldoende fiscale kennis. Dit blijkt onder meer uit de 'side letter', waarin naast de overdracht van 25% van de aandelen ook de overgang van zowel het economische belang in als de zeggenschap over de resterende 75% van de aandelen wordt geregeld, alsmede de volledige betaling voor alle aandelen. X bv gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht heeft beslist dat X bv ten tijde van het doen van de aangiften naar objectieve maatstaven gemeten niet redelijkerwijs kon en mocht menen dat haar uitleg over art. 20a lid 1 (oud) Wet VPB 1969 juist was. Hetzelfde geldt voor het oordeel van het hof dat geen sprake is van een zogenoemd fiscaal pleitbaar standpunt. De beslissingen van het hof geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn ook niet onbegrijpelijk (zie HR 21 april 2017, nr. 15/05278, ECLI:NL:HR:2017:638, BNB 2017/162). Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 69
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 20a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad (Strafkamer)
Editie: 12 december