Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de ontvanger ten onrechte geen rekening houdt met de verrekening van twee BTW-teruggaven. De aansprakelijkstelling wordt daarom verlaagd.

X is middellijk aandeelhouder en bestuurder van Y bv. Y bv ontvangt over 2014 een BTW-naheffingsaanslag. De rechtbank oordeelt in de procedure over deze naheffingsaanslag dat Y bv zich schuldig heeft gemaakt aan, of wist dat zij deelnam aan fraude. X is wegens deelname aan een criminele organisatie door de strafrechter veroordeeld tot 59 maanden cel. De ontvanger stelt X in december 2020 aansprakelijk voor de onbetaald gebleven naheffngsaanslag. In geschil is of de ontvanger X terecht aansprakelijk stelt voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslag BTW inclusief kosten en belastingrente.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de ontvanger ten onrechte geen rekening houdt met de verrekening van twee BTW-teruggaven. De aansprakelijkstelling wordt daarom verlaagd van € 1.901.439 naar € 1.532.249. In verband met de prejudiciële vragen over de verenigbaarheid van art. 36 lid 4 IW 1990, van HR 6 oktober 2023, 21/03566, (V-N 2023/45.20), beoordeelt de rechtbank of het niet-betalen van een belastingschuld aan het kennelijk onbehoorlijk bestuur van X is te wijten. X treft, gezien de eerdere procedures, een persoonlijk verwijt voor de belasting die niet op aangifte is voldaan en heeft hiervan geweten. Het beroep van X is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 36

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Rubriek: Invordering

Editie: 28 februari

Informatiesoort: VN Vandaag

153

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen